|
||||||||
|
In het begin van de jaren zestig, terwijl de onmenselijke campagne van rassenhaat in het zuiden van de VS door blanken tegen zwarten het niveau van schande in de menselijke geschiedenis had verhoogd, stonden in de Muscle Shoals in Alabama, in Memphis en Nashville blanke en zwarte muzikanten samen in opnamestudio's, op het punt om een definitieve impuls te geven aan de soulmuziek, door het creëren van die baanbrekende stap bestaande uit een amalgaam van gospel, flarden blues, een melodische lijn met een beetje country, ook gedoopt naar het gebied van zijn geboorte, Southern Soul of Deep Soul. Gezien de relevantie en bevestiging van een dergelijke gebeurtenis, begonnen de eerder genoemde opnamestudio's met daaraan verbonden muzikanten en schrijvers, op volle toeren te werken met een komen en gaan van labels en producers die, voornamelijk uit het noorden, hun artiesten naar beneden haalden om platen op te nemen met die stilistische specificiteit, direct, en zonder compromissen. Zij zagen het ene succes na het andere, vooral geboren uit de productieve Dan Penn met Chips Moman en/of Spooner Oldham, onder andere voor: Percy Sledge, James Carr, Aretha Franklin, Wilson Pickett, Sweet Inspirations, The Box Tops. Chicago's Chess Records zond ook twee van haar artiesten, Etta James en Irma Thomas, de eerste nam het historische "Tell Mama" op dat Chess in 1968 uitbracht op haar sublabel Cadet, en de tweede nam een paar singles op die rechtstreeks door de moedermaatschappij werden uitgebracht. De basis van de zuidelijke Amerikaanse soul en r&b is naar Chicago gegaan, waar Stan Mosley werd geboren. Wanneer men aan die stad denkt, is de eerste muzikale referentie de blues, maar er is een ander aspect van zijn geschiedenis, het betreft soul, r&b en zelfs gospel, geworteld sinds de jaren zestig en, zij het met minder verve dan de zuidelijke scène, had een sterke stilistische impact gevoed door artiesten als, Curtis Mayfield, die samen met Jerry Butler The Impressions oprichtte, Donny Hathaway en vervolgens artiesten die uit het zuiden kwamen zoals, Pops Staples en dochters, Otis Clay, Tyrone Davis, enz.... Stan Mosley is een van die artiesten die, ondanks een overvloed aan talent en hard werk, nooit de erkenning lijkt te hebben gekregen die hij verdient. Hij zingt al professioneel sinds 1969, heeft opgenomen voor diverse labels waaronder Malaco en Mardi Gras, heeft diverse prijzen gewonnen waaronder de Chicago Music Award (in 1982 en 1983) voor Beste Mannelijke R&B Vocalist, maar toch blijft hij onder de muzikale radar van de meeste blues- en soulfans. Als er enige rechtvaardigheid in de wereld was, zou Mosley's nieuwe album, het ironisch getitelde "No Soul No Blues", daar verandering in brengen. Helaas, het leven is wat het is, dit is een onwaarschijnlijke uitkomst. Maar doe jezelf een plezier en koop deze cd zo snel mogelijk. Opgenomen in de Wire Studio in Austin, Texas, geproduceerd door Eddie Stout met engineering door Stuart Sullivan, en gemixt en gemasterd bij Lars Goransson Sound Outrageous in Austin, is "No Soul No Blues" absoluut gevuld met blues en soul van topkwaliteit. Stout heeft Mosley slim gekoppeld aan muzikanten die het soul-blues geluid perfect weergeven: de gebroeders Moeller op gitaar en drums, Mike Archer op bas en Anthony Farrell op B-3 orgel. De Texas Horns (Kaz Kazanoff, John Mills en Al Gomez) zorgen voor voortreffelijke blazersondersteuning en Crystal Thomas voegt zich op zang bij Mosley op een tweetal songs. Het album bevat een zoete mix van originelen en covers, van Mosley's eigen "Blues Man (No Soul, No Blues", "Change Of Heart" en "Undisputed Love" en de Moeller Brothers' "What You Need" tot Robert Cray's "Right Next Door (Because Of Me)" en Howlin' Wolf's "I Smell A Rat". "No Soul No Blues" bevindt zich in het soul-blues domein waarover Little Milton en Bobby Bland zovele jaren regeerden. De uitstekende, warme, bijtende en ongegeneerde stem van Mosley wordt gecombineerd met het altijd uitstekende gitaarspel van Johnny Moeller op een manier die soms doet denken aan de bovennatuurlijke verstandhouding en interactie tussen Johnny Adams en Walter Wolfman Washington. Het trage blues slotnummer, "Undisputed Love", is op zichzelf al de prijs van de cd waard. De ritmesectie zet op nummers als "Blues Man (No Soul, No Blues)"een onweerstaanbare groove neer voor de Texas Horns, die er overheen blazen. En vergis je niet, dit is bluesmuziek, met een flinke dosis soul, in tegenstelling tot soulmuziek met een vleugje blues. Het begin is verschroeiend met "I'm Back To Collect", maar de vrolijke lach aan het eind van dit nummer als in "Stomp" geeft perfect het plezier en de lol weer van de muzikanten die "No Soul No Blues" zo geweldig maken. In twee tracks horen we naast hem de Dialtone house queen, Crystal Thomas, zoals in het juist vermelde "Stomp", een cover van Wilson Pickett, waar beide in dialoog modulatie zijn, terwijl ze in "I Can't Get Next To You", voorheen van The Tempations en al Green, een goed duet vormen. In beide gevallen is het spel opmerkelijk. Verder zijn er nog twee opmerkelijke soulgeoriënteerde mediumtempo songs, "Change Of Heart" en "A Woman Needs To Be Loved", om vervolgens af te sluiten met een bluesy uitvoering van "Undisputed Love". Het is allemaal opbeurend, innemend en verdient herhaalde beluistering. Er is niets nieuws of ongewoons op dit album. Het is gewoon geweldige muziek, gespeeld door meesters in hun vak en gezongen door een van de beste soul-blues zangers waar je misschien nog nooit van gehoord hebt. "No Soul, No Blues" brengt je gewoon terug naar de hoogtijdagen van rhythm & blues, de fantastische jaren zestig!
|